Iemand met diabetes type 1 maakt zelf geen insuline aan en moet het daarom spuiten. Dit artikel gaat over insuline en bevat tips om het gebruik van insuline goed te laten verlopen.
De behandeling van diabetes heeft als doel de bloedsuikerwaardes binnen de normale grenzen te houden. Diabetes type 2 wordt meestal met een dieet en tabletten behandeld, terwijl mensen met een diabetes type 1 insuline moeten spuiten. Zij maken namelijk zelf geen insuline aan. Hoeveel en hoe vaak insuline gespoten moet worden, verschilt per persoon.
Er zijn drie soorten insulines: kortwerkend, middellangwerkend en langwerkend. Kortwerkende insuline vangt een glucosepiek na een maaltijd op; langwerkende insuline zorgt ervoor dat er altijd wat insuline in het bloed zit. Vaak wordt er een combinatie van verschillende soorten insulines voorgeschreven. Dit moet dan worden gespoten volgens een spuitschema dat speciaal voor u is gemaakt.
"Service Apotheek verkoopt verschillende tasjes om insuline koel te houden. Handig voor op reis en onderweg."
Insuline wordt onderhuids (subcutaan) toegediend. Vanuit het onderhuids bindweefsel of vet wordt de insuline vervolgens gelijkmatig door de rest van het lichaam opgenomen. Insuline kan worden toegediend in de buik, dijen en billen. Uit iedere zone wordt de insuline met een andere snelheid door het lichaam opgenomen. Waar u het beste spuit is afhankelijk van de soort insuline die u gebruikt. U kunt hierover advies vragen bij uw behandelaar.
De InsuJet™ is een naaldloos toedieningssysteem voor insuline dat door de huid heen (transdermaal) de insuline toedient. Het werkt op basis van druk. Doordat de straal insuline nog dunner is dan een naald, is de toediening van insuline met de InsuJet™ vrijwel pijnloos.
Wanneer u de insuline vaak op dezelfde plek injecteert, kan er op die plek littekenweefsel ontstaan. Het is raadzaam de injectieplaats binnen één bepaalde lichaamszone regelmatig af te wisselen, zodat harde knobbeltjes onder de huid voorkomen worden. Dat is belangrijk omdat insuline dat wordt gespoten in het littekenweefsel minder goed door het lichaam wordt opgenomen.
U dient voor elke injectie de naald te vervangen. Bij het injecteren ontstaan beschadigingen aan de naald waardoor het injecteren pijnlijker kan worden. Ook is het mogelijk wanneer u meerdere malen dezelfde naald gebruikt, dat u uw huid meer beschadigt en er eerder littekenweefsel ontstaat. Ook kunnen er in het bloed op en in de naald bacteriën gaan groeien, wat het risico op een ontsteking verhoogt. Dit zelfde geldt voor de lancetten bij het meten van de bloedglucose.
"Wissel regelmatig van injectieplaats binnen één bepaalde lichaamszone, zo worden harde knobbeltjes onder de huid voorkomen."
De lengte van de naald is afhankelijk van uw gewicht, uw postuur en de methode van injecteren. Als u een te lange naald gebruikt, hebt u kans dat u in een spier prikt en de insuline niet goed aan het lichaam wordt afgegeven. Hebt u een fors postuur of overgewicht, kies dan juist wel voor een wat langere naald om de insuline op de juiste positie onder de huid te injecteren. Uw diabetesverpleegkundige kan samen met u de juiste lengte van de naald bepalen. Belangrijk is ook dat u zich er prettig bij voelt.